1
Eén Naam is onze hope, één grond heeft Christus’ Kerk, zij rust in éénen doope, en is zijn scheppingswerk. Om haar als bruid te werven, kwam Hij ten hemel af, Hij was ’t, die door zijn sterven aan haar het leven gaf.
2
Vergaard uit alle streken in heel de wereld één, werd dit haar zalig teeken, dat allen is gemeen. Eén bede vouwt de handen, één zegen breekt het brood, één vuurbaak staat te branden in ’t duister van den dood.
3
Bij ’t bloedlicht der flambouwen, in ’t heetste van den strijd, wacht zij in stil vertrouwen den vrede voor altijd, tot eind’lijk voor haar oogen, waarin ’t verlangen brandt, het schouwspel komt getogen der Kerke triumfant.
4
In haar drie-een’gen Heere nog in haar aardschen strijd, blijft zij met hen verkeeren, wien ruste werd bereid. Geef dat in uw genade, o God, ook eenmaal wij langs uwe lichte paden gaan tot der zaal’gen rei!