Gezangboek.nl
Ps 136 Looft den Heer', want Hij is goed
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid; 2. Looft den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 3. Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 4. Dien, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 5. Dien, die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 6. Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 7. Dien, Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 8. De zon tot heerschappij op den dag; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 9. De maan en sterren tot heerschappij in den nacht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 10. Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 11. En heeft Israël uit het midden van hen uitgebracht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 12. Met een sterke hand, en met een uitgestrekte arm; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 13. Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 14. En voerde Israël door het midden van dezelve; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 15. Hij heeft Farao met zijn heir gestort in de Schelfzee; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 16. Die Zijn volk door de woestijn geleid heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 17. Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 18. En heeft heerlijke koningen gedood; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 19. Sihon, den Amorietischen koning; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 20. En Og, den koning van Basan; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 21. En heeft hun land ten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 22. Ten erve aan Zijn knecht Israël; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 23. Die aan ons gedacht heeft in onze nederigheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 24. En Hij heeft ons onzen tegenpartijders ontrukt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 25. Die allen vlees spijs geeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 26. Looft den God des hemels; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
1
Looft den Heer', want Hij is goed, Looft Hem met een blij gemoed; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
2
Looft den groten God, Wiens troon Hoger rijst dan die der goon; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
3
Looft der heren Opperheer; Buigt u needrig voor Hem neer; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
4
Looft Gods macht, die onbeperkt, Gadeloze wondren werkt; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
5
Looft Gods wijsheid; door Zijn woord Bracht Hij al de heemlen voort; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
6
D' aard' hief uit der waatren schoot Zich omhoog, toen God 't gebood; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
7
God schiep aan des hemels trans Grote lichten, rijk van glans; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
8
Aan de zon schonk Gods gezag D' opperheerschappij bij dag; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
9
Maan en sterren, min in pracht, Schonk Hij heerschappij bij nacht; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
10
Looft Hem, die Egypte 's staat Sloeg in 't eerstgeboren zaad; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
11
Looft den Heer', Wiens heerschappij Isrel voerd' uit slavernij; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
12
Looft den Heer', Wiens sterke hand Isrel leidd' uit Faros land; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
13
Looft Hem, die het Rode meer Heeft verdeeld voor Mozes' heir; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
14
Die, door dien verdeelden plas, Israels Geleider was; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
15
Die vorst Faros legermacht In de Schelfzee t' onder bracht; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
16
Die Zijn volk, als bij de hand, Leidde door woestijn en zand; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
17
Die tot wering van 't geweld Koningen heeft neergeveld; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
18
Die de vorsten, trots van moed Heeft doen smoren in hun bloed; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
19
Looft Hem, die den Amoriet Van zijn grootsen zetel stiet; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
20
Looft Hem, Wiens geduchte macht Bazans koning t' onder bracht; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
21
Die hun land, dat d' ogen streelt, Israel heeft toegedeeld; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
22
Looft Hem, nu die erfenis, Naar Zijn woord bevestigd is; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
23
Die in onzen lagen stand, Ons genadig bood de hand; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
24
Die ons, onder 't leed gebukt, Heeft uit 's vijands macht gerukt; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
25
Looft Hem, looft Hem, al wat leeft, Die al 't vlees zijn voedsel geeft; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
26
Geeft den God des hemels eer, Lof zij aller schepslen Heer'; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.