Gezangboek.nl
Ps 147 Laat 's Heeren lof ten hemel rijzen
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Looft den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij liefelijk is; de lof is betamelijk. 2. De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israëls verdrevenen. 3. Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten. 4. Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze allen bij namen. 5. Onze Heere is groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal. 6. De HEERE houdt de zachtmoedigen staande; de goddelozen vernedert Hij, tot de aarde toe. 7. Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp. 8. Die de hemelen met wolken bedekt, Die voor de aarde regen bereidt; Die het gras op de bergen doet uitspruiten; 9. Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen. 10. Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans. 11. De HEERE heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen. 12. O Jeruzalem! roem den HEERE; o Sion! loof uw God. 13. Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u. 14. Die uw landpalen in vrede stelt; Hij verzadigt u met het vette der tarwe. 15. Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel. 16. Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als as. 17. Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? 18. Hij zendt Zijn woord, en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien henen. 19. Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. 20. Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!
1
Laat 's Heeren lof ten hemel rijzen; hoe goed is 't, onzen God te prijzen! 't Betaamt ons, psalmen aan te heffen, die lieflijk zijn, en harten treffen. De Heer' wil ons in gunst aanschouwen, Hij wil Jeruzalem herbouwen, vergaren en in vree doen leven, hen, die uit Isrel zijn verdreven.
2
Hij heelt gebrokenen van harte, en Hij verbindt z' in hunne smarte, die, in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden. Hij telt het groot getal der starren, die 't scherpst gezicht op aard' verwarren. Hij roept dat talloos heir te zamen en noemt die alle bij haar namen.
3
Zeer groot is onze Heer', vol krachten; onpeilbaar diep zijn Gods gedachten, saar Zijn verstand, nooit af te meten, cer overtreft al wat wij weten. Zachtmoedigen wil Hij bewaren, Hij houdt ze staand' in hun gevaren, maar goddelozen doet Hij bukken, bezwijken onder d' ongelukken.
4
Zingt beurtelings en dankt den Heere; zingt psalmen onzen God ter ere, dien God, die, voor het oog der volken, de heemlen dekt met dikke wolken, die d' aarde kroont met gunst en zegen en haar besproeit met vruchtbren regen, die 't gras, door mild' en frisse droppen, doet groeien op de heuveltoppen.
5
God wil al 't vee steeds spijzen, laven; Hij hoort de stem der jonge raven. Hij heeft geen lust aan 's mensen krachten, aan hen, die daaruit heil verwachten. De macht van 't paard en 's mans vermogen zijn beide nietig in Zijn ogen; aan die vertrouwen op hun benen, wil Hij geen gunst of hulp verlenen.
6
De Heer' betoont Zijn welbehagen aan hen, die needrig naar Hem vragen, Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden, en door Zijn hand zich laten leiden; die, hoe het ook moog' tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid hopen. O Salem, roem den Heer' der heren; wil Uwen God, o Sion, eren!
7
Hij wil in gunst uw heil bewerken, de grendels uwer poorten sterken, en zegent in uw land uw kindren. Hij doet geen krijg uw wasdom hindren; Hij deelt den liefelijken vrede, zelfs aan Uw verste grenzen mede; met vette tarw' wil Hij u spijzen, en kronen met Zijn gunstbewijzen.
8
Hij zendt op aarde Zijn bevelen; Zijn woord loopt snel door 's werelds delen. Hij geeft de sneeuw om 't land te dekken, en tot een zachte wol te strekken; wier wondre vlokken voor elks ogen Gods macht en wijsheid klaar betogen, of strooit weer, ten bekwamen stonde, den rijm, als stuivend' as, in 't ronde.
9
Wie zou niet voor Gods grootheid bukken? Hij werpt Zijn ijs daarheen als stukken; wie zal bestaan voor Zijne koude? Daar niemand die verduren zoude, moet rijm en ijs weer met elkandren, op Zijn bevel, in vocht verandren; want, waait Zijn wind, de waatren vloeien, rivier en beek begint te groeien.
10
Hij gaf aan Jakob Zijne wetten, deed Isrel op Zijn woorden letten. Hij leerde z' in Zijn wegen wandlen. Zo wou Hij met geen volken handlen: Die moesten Zijn getuigenissen en Zijn verbondsgeheimen missen. Laat dan Gods lof ten hemel rijzen; laat al wat adem heeft Hem prijzen!