Gezangboek.nl
Ps 29 Aardse machten, looft den Heer'!
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte. 2. Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms. 3. De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. 4. De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid. 5. De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon. 6. En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. 7. De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit. 8. De stem des HEEREN doet de woestijn beven; de HEERE doet de woestijn Kades beven. 9. De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer. 10. De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid. 11. De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.
1
Aardse machten, looft den Heer'! Geeft den Heere sterkt' en eer. Dat de lof van 's Hoogsten Naam, aller groten roem beschaam'. Vorsten, 't voegt u, Hem, in 't midden; van Zijn heiligdom t' aanbidden, 't voegt u, met de Godgetrouwen, 's Heeren heerlijkheid t' ontvouwen.
2
's Heeren stem, op 't hoogst geducht, rolt en klatert door de lucht. Berst, met vreselijk geluid, op de grote waatren uit. Klinkt, met nadruk en vermogen, heerlijk uit de hemelbogen. 't Schepsel beeft en staat verwonderd, als de God der ere dondert.
3
's Heeren wonderstem verbreekt, als Zijn grimmigheid ontsteekt, 't Ceedrenbos van Libanon, schudt den hogen Sirion. Ceedren, uit den grond gewrongen, hupplen als der rundren jongen, bergen voelen sidderingen, daar z' als wilde stieren springen.
4
's Heeren stem verbaast natuur, houwt uit bergen vlammend vuur. Schiet van 't zwerk den bliksem neer. Kades beeft voor 't buldrend weer. Woestenijen slaan aan 't zuchten. Hinden krijgen, onder 't vluchten, barenswee; door vrees gedrongen, werpen z', in dien nood, haar jongen.
5
's Heeren stem ontbloot het woud; maar hij, die op God vertrouwt, buigt zich veilig, Hem ter eer, juichend in Zijn tempel neer. 't Is de Heer', Wiens wenk de stromen in hun woede kon betomen; Die, in macht nooit af te meten, eeuwig is ten troon gezeten.
6
Looft den Heer', die wondren werkt; Israel, Zijn volk, versterkt. Hem, die Jakobs heilig kroost zeegnen zal met vreed' en troost.