Gezangboek.nl
Ps 72 Geef, Heer', den Koning Uwe rechten
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. 2. Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. 3. De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid. 4. Hij zal de ellendigen des volks richten; hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen. 5. Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht. 6. Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen. 7. In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. 8. En hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. 9. De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezicht knielen, en zijn vijanden zullen het stof lekken. schilderij van Duccio di Buoninsegna: Salomo (Maestà) 10. De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. 11. Ja, alle koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen. 12. Want hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. 13. Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen. 14. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen. 15. En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen. 16. Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. 17. Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen. 18. Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. 19. En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen. 20. De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde.
1
Geef, Heer', den Koning Uwe rechten, en Uw gerechtigheid aan 's Konings zoon om Uwe knechten, te richten met beleid. Dan zal Hij al Uw volk beheren, rechtvaardig, wijs en zacht; en Uw ellendigen regeren; hun recht doen op hun klacht.
2
De bergen zullen vrede dragen, de heuvels heilig recht; Hij zal hun vrolijk op doen dagen, het heil, hun toegezegd. 't Ellendig volk wordt dan uit lijden door Zijnen arm gerukt Hij zal nooddruftigen bevrijden; verbrijzlen, wie verdrukt.
3
Zij zullen U eerbiedig vrezen, zolang er zon of maan Bij 't nageslacht ten licht zal wezen, en op- en ondergaan. Hij zal gelijk zijn aan den regen, die daalt op 't late gras; aan droppels, die met milden zegen besproeien 't veldgewas.
4
't Rechtvaardig volk zal welig groeien; Daar twist en wrok verdwijnt, zal alles door den vrede bloeien, totdat geen maan meer schijnt. Van zee tot zee zal Hij regeren, zover men volkren kent; men zal Hem van d' Eufraat vereren, tot aan des aardrijks end.
5
Het woeste volk zal voor Hem knielen; Zijn vijand lekt het stof; en Tarsis voert, met rijke kielen, geschenken naar Zijn hof. Met giften zullen langs de stromen, de koningen der zee, en Scheba nevens Seba komen, Hem smekend om den vree.
6
Ja, elk der vorsten zal zich buigen en vallen voor Hem neer; al 't heidendom Zijn lof getuigen, dienstvaardig tot Zijn eer. 't Behoeftig volk, in hunne noden in hun ellend' en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten redder zijn.
7
Nooddruftigen zal Hij verschonen; aan armen, uit gena Zijn hulpe ter verlossing tonen; Hij slaat hun zielen ga. Als hen geweld en list bestrijden, al gaat het nog zo hoog; hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn oog.
8
"Zo moet de Koning eeuwig leven." bidt elk met diep ontzag; men zal Hem 't goud van Scheba geven, Hem zeegnen, dag bij dag. Is op het land een handvol koren, gekoesterd door de zon, 't zal op 't gebergt' geruis doen horen, gelijk de Libanon.
9
De stedelingen zullen bloeien, gelijk het malse kruid. Zijn Naam en roem zal eeuwig groeien; ook zal, eeuw in, eeuw uit, het nageslacht Zijn grootheid zingen, zolang het zonlicht schijn', hun zal een schat van zegeningen, in Hem, ten erfdeel zijn.
10
Dan zal na zoveel gunstbewijzen, 't gezegend heidendom, 't geluk van dezen Koning prijzen, Die Davids troon beklom. Geloofd zij God, dat eeuwig Wezen, bekleed met mogendheen; de Heer', in Israel geprezen, doet wondren, Hij alleen.
11
Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen; men loov' Hem vroeg en spa; de wereld hoor', en volg' mijn zangen, met amen, amen na.