1. Voor den opperzangmeester, Al-tascheth; een psalm, een lied, voor Asaf. 2. Wij loven U, o God! wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen. 3. Als ik het bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik gans recht richten. 4. Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela. 5. Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet. 6. Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals. 7. Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; 8. Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen. 9. Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken. 10. En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. 11. En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.
1
U alleen, U loven wij; Ja wij loven U, o Heer', Want Uw Naam, zo rijk van eer, Is tot onze vreugd nabij. Dies vertelt men in ons land, Al de wondren Uwer hand.
2
Als ik 't ambt ontvangen zal, Wil ik, volgens eed en plicht, Altoos recht doen in 't gericht. Land en volk was in verval; Maar zijn pijlers steld' ik vast, Tegen woed' en overlast.
3
Tot het dom en dwaas geslacht, Zeid' ik: "Wees niet zinneloos." Tot de snoden; "Weest niet boos, Dat gij hoornen, sterk van kracht, Woedende naar boven steekt, En met stijven halze spreekt."
4
Geen geval, geen zorg, geen list, Oost, noch west, noch zandwoestijn, Doet ons meer of minder zijn: God is rechter, die 't beslist; Die, als aller oppervoogd, Deez' vernedert, dien verhoogt.
5
Want des Heeren hand besluit Enen kelk vol bitterheid, In Zijn gramschap toebereid, En Hij drenkt er 't mensdom uit; Doch der goddelozen mond Zuigt Zijn hef uit, tot den grond.
6
'k Zal dit melden, 'k zal altijd Zingen Jakobs God ter eer, Slaan der bozen hoornen neer, Vellen wat Zijn Naam bestrijdt; Maar der vromen hoorn en macht Zal verhoogd zijn door Gods kracht.