Gezangboek.nl
Ps 96 Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Zingt den HEERE een nieuw lied; zingt den HEERE, gij ganse aarde! 2. Zingt den HEERE, looft Zijn Naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag. 3. Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen. 4. Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen; Hij is vreselijk boven alle goden. 5. Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. 6. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en sieraad in Zijn heiligdom. 7. Geeft den HEERE, gij geslachten der volken! geeft den HEERE eer en sterkte. 8. Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; brengt offer, en komt in Zijn voorhoven. 9. Aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms; schrikt voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde. 10. Zegt onder de heidenen: De HEERE regeert; ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid. 11. Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid. 12. Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen. 13. Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.
1
Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere; zing, aarde, zing dien God ter ere; looft 's Heeren Naam met hart en mond; vermeldt Zijn heil op 't wereldrond; dat dag aan dag Zijn roem vermeere.
2
Nu moet uw tong de heidnen noden; meldt allen volken Zijn geboden; vertelt Zijn wondren en Zijn eer; groot en prijswaardig is de Heer', en vreeslijk boven al de goden.
3
Al d' afgoon zijn slechts ijdelheden, maar God, Die van ons wordt beleden, is 't, Die de heemlen heeft gesticht en voor Zijn Goddlijk Aangezicht, zet eer met majesteit haar treden.
4
Hoe blinkt het alles door vertoning van sterkt' en sieraad in Zijn woning! Geef dan, o allerlei geslacht, den roem van heerlijkheid en kracht aan Isrels groten God en Koning.
5
Geeft d' eer aan 't eeuwig Opperwezen; Zijn Naam wordt nooit genoeg geprezen. Verheft Zijn deugden, blij te moe; brengt in Zijn huis Hem offer toe, Hem, Die de volken moeten vrezen.
6
Aanbidt Hem needrig al uw leven, Hem, Die, in 't heiligdom verheven, een Goddlijk licht van zich verspreidt; leer, aarde, voor Zijn majesteit, leer voor Zijn Aangezichte beven.
7
Zegt, om de heidnen te verlichten; "De Heer' regeert, Die d' aard' wou stichten; dies zij, bevestigd t' allen stond, nooit wanklen zal op haren grond. Hij zal naar 't recht de volken richten."
8
Dat zich de hemelen verblijden; verheugd zij d' aard', aan alle zijden; verheugd de volheid van de zee. Het veld spring' op met al het vee, en 't woud moet juichend God belijden.
9
't Juich al voor 't Aangezicht des Heeren. Hij komt, die d' aarde zal regeren en richten vol van majesteit: De wereld zal gerechtigheid, het mensdom Zijne waarheid eren.