1
Vreugde, vreugde, louter vreugde is bij U van eeuwigheid, Schepper, die 't heelal verheugde, Bron van eeuw'ge vreugde zijt. U, die woont in licht en luister, drijft de schaduwen uiteen. Hij, die zoekend doolt in 't duister, vindt het licht bij U alleen.
2
Open nu ook onze ogen voor het ware vreugdelicht opdat wij Uw Naam verhogen juichend voor Uw aangezicht want in Christus komt U nader hem, die onder zonde zucht, Ieder wilt U zijn een Vader die in Jezus tot u vlucht.
3
Duizend lichten, duizend kleuren zijn de weerglans van Uw pracht; daarmee wilt U mensen beuren uit hun zorgen, uit hun nacht. Op een zee van licht en zangen voert Gij ons tot U omhoog. U, Heer', bent ons hoogst verlangen; doof niet voor Uw licht ons oog.
4
In de harmonie der sferen klinkt een loflied U gewijd. Sterren, eng’len, allen eren U, de Heer' der heerlijkheid. Velden, wouden, beken, bergen, stromen, zeeën, alles juicht, vogels, bloemen en fonteinen, ’t werk dat van Uw vreugd getuigt.