1
Mijn ziel looft God, mijn HEER. Vanwaar komt mij de eer, dat ik u mag ontvangen: de moeder van Gods Zoon, Die komt op Davids troon. de bron van mijn verlangen?
2
Met u breng ik God eer, o, moeder van mijn Heer'. De Vrucht is u gegeven: het Kind dat ons verblijdt, Gods Zoon die ons bevrijdt. God heeft u hoog verheven.
3
Het kind springt in mij op, mijn vreugde stijgt ten top: Gods heil is nu gekomen! De Geest daalt op mij neer, mijn ogen zien de Heer'. die ook bij mij komt wonen.
4
God heeft zijn Woord volbracht: het licht verdrijft de nacht. Welzalig die geloofde: een Kind, voor ons verwekt, dat onze schuld bedekt. Hij is de lang beloofde.