uit Frankrijk (1803)
|
1
God enkel licht, voor wiens gezicht niets zuiver wordt bevonden, ziet ons bevlekt, met schuld bedekt, misvormd door duizend zonden.
| 2
Der sterren pracht is bij Hem nacht, hoe hel zij schitt'ren mogen, en wij, belaan met euveldaan, wat zijn wij in Zijn ogen?
| 3
Heer', waar dan heen? Tot U alleen! Gij zult ons niet verstoten. Uw eigen Zoon heeft tot Uw troon de weg ons weer ontsloten.
| 4
Ja, amen, ja, op Golgotha stierf Hij voor onze zonden, en door Zijn bloed wordt ons gemoed gereinigd van de zonden.
| 5
Wil, U ter eer, steeds meer en meer 't geloof in ons versterken, dan zullen wij, gereed en blij, uit liefde 't goede werken. |
|