H. Percey Smith
|
1
Ik weet dat mijn Verlosser leeft en Hij, als 't al een einde heeft, zal over 't stof ten laatst' opstaan en wekken op wat is vergaan.
| 2
Wanneer de wormen, deez' mijn huid in 't graf geweest is tot een buit, en dit mijn zwakke lichaam daar, geheel doorknaagd zal zijn van haar,
| 3
zo zal ik uit mijn vleze toch mijn lieve God aanschouwen nog, Die ik, als weer vernieuwd van jeugd voor mij aanschouwen zal tot vreugd.
| 4
Die deez' mijn ogen zullen zien en in mijn plaats geen vreemde liên. Mijn nieren in mijn ingewand verlangen met een grote brand. |
|