C.C. Scholefield (1839-1904)
|
1
De dag, door Uwe gunst ontvangen, is weer voorbij, de nacht genaakt; en dankbaar klinken onze zangen tot U, die ’t licht en ’t duister maakt.
| 2
Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen, ginds waar de nieuwe dag ontluikt.
| 3
Zodat de dank, U toegezonden, op aard nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensenmonden gezongen en gesproken wordt.
| 4
Voorwaar, de aarde zal getuigen van U, die thans en eeuwig zijt, tot al Uw schepselen zich buigen voor Uwe liefd’ en majesteit. |
|